10 jaar WFO

Het Wonderfeel Festival Orchestra bestaat dit jaar tien jaar. Een mooi moment om met dirigent Johannes Leertouwer terug te blikken op een decennium vol muzikale avonturen. We spraken hem over de oorsprong van het orkest, de bijzondere sfeer van het festival en de samenwerking met solisten.
Dirigent Johannes Leertouwer over 10 jaar Wonderfeel Festival Orchestra
Als je terugdenkt aan dat allereerste concert op vrijdag 22 juli 2016, wat waren toen je dromen of verwachtingen? En als je kijkt naar wat het orkest inmiddels is geworden: wat is daarvan uitgekomen?
Johannes: ‘Mijn droom was een orkest te creëren waarin jonge musici niet alleen muzikaal op hoog niveau spelen, maar zich veilig en ook uitgedaagd voelen. Hoewel de bezetting natuurlijk steeds wat verandert, zie ik nu terugkijkend dat er een collectief is ontstaan dat elk jaarweer met open vizier samenkomt, dat risico’s durft te nemen, heel sterk aanwezig is in het hier en nu én een eigen geschiedenis heeft.’
Welke plek neemt het Wonderfeel Festival Orchestra volgens jou in binnen het Nederlandse muziekleven? Wat maakt het orkest bijzonder?
‘Het WFO neemt binnen het Nederlandse muziekleven een plek in waar ruimte is voor vernieuwing én verdieping. Een bijzondere opleidingsplek waar jonge musici samen kunnen groeien, en vrij van hiërarchie of routine in beperkte tijd een uitmuntend resultaat moeten neerzetten. Wat het bijzonder maakt, is dat het op Wonderfeel plaatsvindt: in de openlucht, met het publiek heel dichtbij in een unieke feestelijke sfeer waarin musici en publiek hun liefde voor de muziek delen. Er is geen afstand, geen drempel.’
Hoe ervaar jij eigenlijk het werken met deze jonge generatie musici en wat leer je daar zelf van?
‘Die hele generatiekwestie leeft niet zo erg voor mij. Ik heb 15-jarige musici gehoord die hun nieuwsgierigheid al kwijt waren, en 80-jarigen die zich nog steeds als een kind konden verwonderen over de kracht en de werking van de muziek. Gewenning, vaste patronen en routine kunnen uitvoerende musici wel een zeker comfort bieden, maar zijn staan vaak een creatief proces om tot een avontuurlijke interpretatie te komen in de weg. Ik probeer muziek altijd nieuw te laten klinken en dan is het natuurlijk heerlijk als die muziek voor een groot deel van het orkest ook echt nieuw is. Voor mij liever geen ‘feest der herkenning’. Sommige van mijn meest indringende muzikale ervaringen stammen uit de tijd dat ik zelf ongeveer de leeftijd had van de orkestleden van het WFO. Ik herken mezelf in veel van hen en ik realiseer me dat het een voorrecht is om in een positie te zijn vanwaaruit ik mag proberen ze te inspireren, te instrueren en verder te helpen. Dat werkt allemaal alleen als je je steeds in hun positie verplaatst en daar kun je erg veel van leren.’
Lees verder onder de foto’s.
Ieder jaar kiest het orkest bewust voor een werk van een vrouwelijke componist, vaak in Nederlandse première. Zo bracht het WFO de afgelopen jaren onder andere Thin Air van Calliope Tsoupaki, de Tweede Symfonie van Ruth Gipps, het Celloconcert van Marie Jaëll, Strum van Jessie Montgomery, Verkeren van Noëmi Schermann en natuurlijk dit jaar de Fantasie concertante van Dora Pejačević. Waarom is die keuze voor jou belangrijk?
‘Ik vind het echt geweldig dat de festivaldirectie zich daar zo sterk voor maakt. Eeuwenlang zijn prachtige, betekenisvolle werken van vrouwelijke componisten genegeerd of vergeten. Wij kunnen die balans natuurlijk niet herstellen met onze bescheiden programmalijn één keer per jaar. Maar ik ervaar die wel als een echte verrijking van het repertoire. En ik denk dat het ook heel waardevol is dat de jonge orkestleden aan den lijve kunnen ervaren hoeveel kwaliteit en zeggingskracht de voor hen vaak volstrekt onbekende composities hebben.’
Het WFO werkte in de afgelopen tien jaar ook met een indrukwekkende reeks solisten: van cellisten Camille Thomas, Anton Spronk, Nil Kocamangil, Anastasia Kobekina, pianisten Aidan Mikdad en Julien Libeer, violisten Simone Lamsma, Rosanne Philippens en Shannon Lee, sopraan Katharine Dain, saxofonist Ties Mellema tot het Van Baerle Trio. Zijn er samenwerkingen die voor jou extra betekenisvol waren?
‘Elke samenwerking is uniek maar mijn taakopvatting is steeds hetzelfde. Ik stel er een eer in om samen met het orkest de solisten zoveel mogelijk ruimte te geven om hun muzikale verhaal te vertellen. Het zou niet bij me passen om een enkele solist meer te eren dan anderen. Het is een bijzondere kwaliteit van Wonderfeel dat we zo’n parade van excellente solisten bij het orkest hebben gehad. Maar er is wel een herinnering die me heel scherp is bijgebleven. Dat is het Beethoven vioolconcert met Simone Lamsma. Vlak voor we op moesten begon het echt hard te regenen en ik zag dat de moed haar even in de schoenen zonk. Ze haalde diep adem, knikte me toe en we gingen op. Tijdens de uitvoering was ze een en al muziek en communicatie. Er was niets te merken van enige zorg of van enig ongemak. Ze speelde werkelijk schitterend. Sindsdien mis ik het geluid van de regen als ik het concert in een zaal hoor. Ik had nooit geweten dat de regenruis zo schitterend bij het Beethoven concert past zonder deze ervaring.’
Tot slot: wat betekent het voor jou om elke zomer met dit orkest op Wonderfeel te staan? Midden in de natuur, tussen het publiek, op een plek waar klassieke muziek zelden klinkt?
‘Het betekent veel voor me. Het Wonderfeel-weekend is een soort ijkpunt in mijn muzikale jaar geworden. Ik vind het een groot voorrecht om het WFO te mogen samenstellen en dirigeren. Om na te mogen denken over muziek die goed werkt in de openlucht en over programma’s waarin de stukken mooi op elkaar aansluiten en waarop de jonge musici zich kunnen verheugen. En natuurlijk vooral om die muziek dan te mogen uitvoeren voor een toegewijd publiek in een buitengewoon idyllische setting.’